Tekst 17 De begrafenis
Kort geleden had Marcus Aurelius Lentulus zijn echtgenote door de dood verloren. De bedroefde echtgenoot voerde een plechtige begrafenis uit voor zijn Fabia. Vele mensen liepen plechtig in een stoet, allemaal gehuld in sombere kleren. Ze huilden ongelukkig en ze weeklaagden met groot geschreeuw. De droevige stoet ging door de straten. Spoedig ging hij de stad uit. Helemaal niet ver van de stad was een brandstapel. Sterke mannen droegen de lijkbaar en plaatsten die op de brandstapel. Vervolgens plaatste Lentulus de kleren van zijn vrouw op de brandstapel en zei: ‘Vaarwel, Fabia, ik heb heel erg van je gehouden. Je hebt me gelukkig gemaakt.’ Toen stak hij met een fakkel de brandstapel aan.
Nu is het nacht, maar Lentulus kan niet slapen. Hij denkt: ‘Mijn Fabia was een goede echtgenote. Ze was een sterke en felle vrouw, maar ik ben zachtaardig en soms een beetje slordig. Zij kon me met haar woorden fel terechtwijzen, als ik ook maar iets een beetje slordig had gedaan! Nu al mis ik haar erg: ik mis haar lieve stem, ik mis zelfs de felle woorden van mijn Fabia...
Plotseling verschijnt de schim van zijn echtgenote aan hem. Boos schreeuwt ze: ‘Stommeling! Nietsnut! Jij, Lentulus, bent weliswaar altijd slordig geweest, maar de begrafenis van je vrouw kon je toch zeker wel zorgvuldig uitvoeren? Maar toch is ook dit door jouw schuld in het water gevallen! Niets doe je goed, nooit!’ Lentulus vraagt angstig: ‘Zeg me, mijn liefje: wat heb ik slecht gedaan?’ Met boze stem antwoordt Fabia: ‘Ik heb slechts één met goud versierd schoentje. Nu moet ik met één blote voet tussen de schimmen gaan!’ Vervolgens verdwijnt ze.
Lentulus probeert het tweede schoentje te vinden. Lang zoekt hij overal. Nadat hij het eindelijk heeft gevonden, geeft Lentulus het schoentje volgens de voorgeschreven ceremonie aan het vuur, terwijl hij zegt: ‘Ga, schoentje, ga snel naar Fabia, want zij wacht ongeduldig op je!’