Oden IV, 13
Categorie: Auteur > Horatius
Ze hebben gehoord, Lyce, de goden hebben mijn wensen gehoord Lyce: jij wordt een oude vrouw en toch wil je knap lijken en flirt je en drink je schaamteloos en probeer je dronken met trillend gezang de trage Cupido op te wekken. Hij ligt op de wangen mooie wangen van een jonge Chiotische die heeft geleerd muziek te maken.

Want hij vliegt onverbiddelijk de droge eiken voorbij en vlucht weg van je omdat gele tanden, rimpels en de sneeuw van je hoofd je lelijk maakt.

En paarse kleren van Kos en zelfs edelstenen brengen de tijd niet terug, die de vluchtige dag eenmaal opsluit in de bekende opgeborgen jaarboeken. Waarheen vlucht jouw schoonheid helaas, waarheen vlucht ook je kleur, waarheen vlucht jouw charmante beweging?

Wat heb jij van die persoon, van die persoon, die de liefdes ademde, die me had weggetrokken van mezelf, wie gelukkig ademt na de bekende Cinara en met een gelaat van kunstenaarskwaliteiten? Maar het lot gaf Cinara korte jaren, het lot dat Lyce zou bewaren, gelijk aan de jaren van de oude kraai, opdat hitsige jongemannen met veel gelach komen kijken, maar de fakkel die meteen in as viel.