tekst 8 (versie 5)
De moeder zit met haar zoon en dochter achter de zuilen van de tempel van Castor en Pollux. De zoon is Aulus. De dochter is Marcia. Ze wachten op het begin van de triomftocht. Ze hebben de beste plaatsen. Daar zitten ze al lang. De jongen en het meisje zijn ongeduldig. Aulus probeert weg te gaan. De moeder vraagt: 'waarom ga jij weg?' Aulus antwoord:'ik heb dorst, ik wil graag water drinken.' De moeder verbiedt hem weg te gaan. Je moet dichtbij mij blijven. Jij ook Marcia als jullie weggaan verdwalen jullie misschien. Er is een enorme menigte van toeschouwers. De dochter huilt.
Moeder vraagt:'waarom huil je?' Het meisje zegt:'En ik heb dorst. Wij hebben allebei dorst. Wij komen om van de dorst. Toch zeker niet jij, moeder, heb jij water bij je? Jij zorgt helemaal niet goed voor je dochter en zoon!'
Moeder zwijgt. Plotseling ziet ze een slaaf naderen. De slaaf draagt een kruik met water. Hij verkoopt het water aan de toeschouwers. Moeder roept de slaaf: 'Ik vraag jou om naar mij toe te komen omdat wij verlangen om water te kopen.' Ze overhandigt het geld aan de slaaf. De slaaf vult de beker met water voor de vrouw. Meteen roept Aulus: 'Eerst drink ik, Marcia moet wachten.' Moeder weigert:' Integendeel, jij moet wachten. En zwijgen. Of je drinkt niets. De zus biedt de beker aan. Marcia drinkt. Aulus zwijgt, maar het duurt helemaal niet lang. Spoedig begint hij te mopperen:'Wat wachten we lang! Wanneer zien we de bevelhebbers.' Zijn zus voegt toe: 'Waarom zitten we hier al voor het begin van de triomftocht. De moeder beantwoord niet.
Eindelijk zegt Aulus: 'Ik hoor trompetten. Ik zie de optocht komen. Jij ziet hem toch zeker wel Marcia?' De jongen en het meisje roepen met de menigte van toeschouwers: 'Hoera triomftocht!' Moeder zucht: 'Hoera triomftocht!'