Hoofdstuk 7, tekst 5: Zelfbeklag
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
Ongelukkige Catullus, je moet ophouden dwaas te zijn, en je moet datgene waarvan je ziet dat het verloren is gegaan als verloren beschouwen. Stralende witte zonnen hebben eens voor jou geschenen, toen jij voortdurend ging waarheen het meisje, dat door ons zoveel bemind was als geen ander bemind zal worden, je leidde. Toen daar deze vele vrolijke dingen gebeurden, die jij heel graag wilde en het meisje heel graag wilde, hebben de stralende zonnen werkelijk naar jou geschenen. Nu wil zij niet meer: ook jij, die jezelf niet meester bent, wil niet meer, loop haar, die vlucht, niet achterna, leef niet ongelukkig, maar volhard vastbesloten. Vaarwel, meisje. Catullus volhardt al, en hij zal jou niet terugverlangen, noch jou tegen je wil vragen. Maar jij zult bedroefd zijn, wanneer jij niet gevraagd zult worden. Rampzalige, arme jij, welk leven staat jou te wachten? Wie zal zich nu tot jou wenden? In wiens ogen zul jij mooi schijnen? Wie zul jij nu beminnen? Van wie zul jij gezegd worden te zijn? Wie zal jij kussen? Wiens lippen zal jij bijten? Maar jij, Catullus, volhard vastbesloten.