Les 4 onderbouw
Het Capitool
De burgers van Rome zijn in gevaar. De Galliërs vallen de burcht van de stad aan. De Romeinen zijn
op het Capitool: een menigte van mannen en vrouwen en jongens en meisjes. De soldaten van de
Romeinen bewaken de burcht. Als de vijanden naar de burcht proberen te komen, houden de
Romeinen hen altijd tegen. Eindelijk roept de koning van de Galliërs de Galliërs bij zich. Hij zegt: ‘Het
is helemaal niet gemakkelijk voor ons om bij de top van het Capitool te komen. Altijd houden de
soldaten van de Romeinen ons tegen. Het is beter om ‘s nachts de berg te beklimmen, terwijl de
Romeinen ons niet zien.’
[11] Het is nacht. Op het Capitool slapen de Romeinen. Allen? Niet allen: een deel van de soldaten is
wakker. Een deel van de soldaten bewaakt de burcht. De Galliërs beklimmen de berg. De bewakers
van de burcht zien hen niet, want het is nacht. Ze horen hen niet, want de Galliërs naderen in stilte.
De honden merken de Galliërs ook niet op, want ze slapen. Hoort wel iemand de vijanden komen?
Beschermt wel iemand de burcht van de stad? Kijk, de ganzen waken! Het gesnater van de ganzen en
het geklapwiek maakt de Romeinen wakker. Zo roepen de ganzen de Romeinen naar de wapens.
[21] Een soldaat met de naam Marcus Manlius tilt meteen zijn wapens op. Hij nadert. Hij ziet een
Galliër al op de burcht! Hij stoot hem met zijn wapens van de burcht af. De Galliër valt van de berg.
Na hem valt ook een ander. En na hem een ander… Zo redt Marcus Manlius met hulp van de ganzen
het Capitool: hij redt Rome