Tekst 36
les 36
Diolkos
Een of andere oude zeeman zat de hele dag in de haven, terwijl hij
met grote serieuze inspanning de schepen bekeek. En ’s avonds zag
hij drie jongemannen komen en hij zei tegen hen: ‘Wat moedeloos
lijken jullie mij, jongemannen. (5)Wat hebben jullie toch deze hele
dag gedaan?’ Een van hen antwoordde: ‘Elke dag trekken wij de
schepen door de diolkos. Het werk is een zware inspanning
(letterlijk: het werk is van zware inspanning), maar betaalt weinig
(letterlijk: van weinig loon). Des nachts bid ik soms dat (10) de wind
het schip optilt en over de Isthmos draagt, maar dat is nog niet
gebeurd...’.
De oude man zei: ‘Ik beschouw dat echter volstrekt niet als
onmogelijk. Want toen ik eens naar Athene voer, werd plotseling het
schip opgetild door sterke (15) windvlagen en lange tijd meegevoerd.
En tenslotte kwam ik op de maan aan’. De jongemannen keken elkaar
lachend aan en zeiden niets. En de zeeman zei: ‘Ik zag dat daar de
mannen de kinderen baarden: want er (20) zijn geen vrouwen in de
steden van de maan. Ik vernam dat de man in zijn kuit zwanger is.
Want de kuit van de man wordt dik terwijl/omdat het embryo groeit
en weinige tijd later opengesneden: zo wordt het kind (25) geboren.
Ik heb ook andere bewonderenswaardige gewoonten van dat volk
leren kennen. Want ik hoorde dat soms de mannen de ogen
uitnemen, omdat ze niet altijd willen kijken….’
Toen dan de jongemannen met zichtbare spot lachten, gromde (30)
de oude man: ‘Ik merk dat jullie mij weliswaar niet geloven, maar
alle mensen die omhoog zijn gegaan naar de maan, weten dat ik de
waarheid spreek.'