Tekst 3.3c: Afleiding
Musje, lievelingetje van mijn meisje, met wie zij gewend is te spelen, wie zij gewend is te houden in haar schoot, aan wie zij gewend is haar vingertop te geven om te pikken en een scherpe beet uit te lokken, wanneer het behaagt, aan mijn stralende verlangen, om ik weet niet wat voor liefs te spelen, als een beetje troost voor haar verdriet (geloof ik), opdat dan haar zware hartstocht tot rust komt: kon ik maar met jou spelen, zoals zijzelf en de droevige lasten van mij geest verlichten.