Hoofdstuk 7, tekst 12: Een navolging van Sappho
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
Hij schijnt mij gelijk aan goden (te zijn). Hij, als het geoorloofd is te zeggen, schijnt mij de goden zelfs te overtreffen. Hij die tegenover jou zittend tegelijkertijd ziet en hoort dat jij lieflijk lacht. Dát onttrekt alle zinnen van mijn ongelukkige: want zodra ik jou, Lesbia, zie, is niets meer van m'n stem in m'n keel. Integendeel, m'n tong is verlamd, een ijl vuurtje stroomt door m'n ledematen, door hun eigen geluid suizen mijn oren, bedekt worden mijn ogen door twee nachten. 't Nietsdoen, Catullus, bevalt je niet: door 't nietsdoen ben je overmoedig en uitgelaten: nietsdoen heeft ooit zowel koningen als welvarende steden te gronde gericht.