Hoofdstuk 20, tekst A
1 Terwijl Penelope de wedstrijd overweegt, gaat ze naar de
voorraadkamer, om de boog en pijlkoker van Odysseus
te halen. Nadat ze daar de boog had aangeraakt, huilt ze, denkend aan
haar man. Daarna terwijl ze de boog en pijlkoker draagt,
5 gaat ze weer naar de vrijers: ‘Luister naar mij, vrijers
die met mij willen trouwen, nu mijn man allang weg is gegaan naar Troje!
Dit is zijn grote boog. Nu beloof ik jullie dit:
wie van jullie deze pees spant en de pijl door twaalf
bijlen schiet, hem volgend trouw ik/zal ik trouwen.’
10 De vrijers zich verheugend op de wedstrijd pakken ieder de boog
om de pees te spannen..., maar niemand van hen
terwijl hij het probeert is er toe in staat! Tenslotte, Odysseus, terwijl hij opstaat
zegt dit/het volgende: ‘Houd nu op, vrijers van de koningin,
met de wedstrijd, (en) de god geeft misschien morgenvroeg kracht aan wie hij wil.
15 Maar vooruit, is het ook voor mij mogelijk de boog te proberen?’
De vrijers bekritiseren hem allemaal, omdat ze heel bang zijn
dat hij zelf de pees kan spannen. Maar Penelope zegt:
‘Maar vooruit, geef hem de boog, opdat wij (het) zien: als
de vreemdeling de boog spant/zal spannen, zal ik hem veel geschenken geven!’
20 Nadat Odysseus zijn eigen boog heeft opgepakt,
terwijl hij de pees makkelijk spant, schiet een pijl door de bijlen.
Daarna springt hij op de grote drempel, hebbend/met de boog
en de pijlkoker; hieruit schudt hij veel en scherpe pijlen
voor zijn voeten, terwijl hij deze woorden zegt:
25 ‘Laten wij nu met de wedstrijd ophouden, opdat de wraak begint!’