De Ilias: boek XVII, v. 573-586
Ook beeldde hij een kudde rechthoornige runderen af. De koeien waren vervaardigd uit goud en tin en met geloei draafden zij uit de stal naar de weide, langs de ruisende rivier en langs het wuivende riet. Vier gouden herders geleidden de koeien, gevolgd door negen snelvoetige honden. Maar twee verschrikkelijke leeuwen hadden vóór in de kudden een luid brullende stier te pakken, die loeiend werd meegesleurd. De honden en krachtige mannen gingen achter hem aan. De twee (leeuwen) scheurden de huid van de stier open en schrokten de ingewanden en het zwarte bloed op. Tevergeefs hitsten de herders de snelle honden aan. Zij durfden de leeuwen niet aan te vallen, maar vlak bij bleven zij staan, blaffend en hen ontwijkend.