Hoofdstuk 6, tekst 3A
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
Toen ik door de quaestor tijdens mijn militaire dienst meegenomen was naar Klein-Azië, kreeg ik onderdak in Pergamum. En omdat ik daar graag woonde, niet alleen vanwege het comfort van het huisje, maar ook vanwege de zeer mooie zoon van de gastheer, bedacht ik een manier waarop ik minnaar was zonder bij de heer des huizes argwaan te wekken. Telkens wanneer er immers bij de maaltijd over het gebruik van mooie knapen melding werd gemaakt, werd ik zó driftig en wilde ik met een zó ernstige strengheid niet dat mijn oren door aanstootgevende taal beledigd werden, dat vooral zijn moeder mij beschouwde als een van de filosofen. Ik was al begonnen de jongeman mee te nemen naar het gymnasium, zijn studies te regelen, te onderwijzen en te instrueren, opdat niemand als stroper van zijn lichaam in het huis werd toegelaten.
Toen wij toevallig in de eetkamer aanlagen, omdat een feestdag de school had bekort en een langere gezelligheid lusteloosheid teweeg had gebracht om op te stappen, merkte ik bijna rond middernacht dat de jongen wakker was. Daarom deed ik met zeer schuchter gemompel een wens en zei: "Meesteres Venus, als ik deze jongen zal kussen, zo dat hij het niet merkt, dan zal ik hem morgen een paar duiven geven." Toen de prijs voor het genot had gehoord, begon de jongen te snurken. En zo, nadat ik hem, die deed alsof, genaderd was, overviel ik hem met enkele kusjes. Tevreden over dit begin stond ik heel vroeg op en ik bracht een uitgelezen stel duiven aan hem die wachtte en ik loste mijn gelofte in.