Hoofdstuk 6, tekst 2C
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
Toevallig vertrok mijn heer naar Capua om goede vodden te verhandelen. Toen ik een goed moment had verkregen, haalde ik een gast van ons over om naar de vijfde mijlpaal te gaan met mij. Hij was echter soldaat, zo sterk als Pluto. We gingen weg bij het eerste hanengekraai, en de maan scheen zoals ’s middags. Wij kwamen tussen graven; mijn man begaf zich naar de graven en ik ging zingend zitten en ik ging grafzuilen tellen. Daarna keek ik naar m’n vriend, hoe hij zich uitkleedde, en al zijn kleding naast de weg legde. m’n hart klopte in m’n keel. Ik stond zoals een dode. Hij piste rond z’n kleren en hij werd plotseling een wolf. Meen niet dat ik grappen maak, ik acht het vermogen van niemand zo groot dat ik lieg. Maar, om op mijn verhaal terug te komen, nadat hij een wolf geworden was, begon hij te huilen en hij vluchtte het bos in. Maar ik wist eerst niet waar ik was, daarna kwam ik dichterbij, om z’n kleren op te pakken; maar die zijn van steen geworden. Wie sterft er van angst behalve ik? Toch trok ik het zwaard, en ik doodde langs de hele weg spoken, totdat ik bij het huis van m’n vriendin aankwam.