Hoofdstuk 8, tekst 7: Van je vrienden moet je het hebben
Rufus, door mij voor niks en niemandal als vriend beschouwde,
([hoewel,] tevergeefs? Integendeel, gepaard gaande met een grote prijs en een [groot] kwaad),
Ben je zo stiekem bij me binnengekropen,
en heb je, m’n ingewanden verschroeiend,
wee, aan mij ellendige al mijn/onze goede dingen ontrukt?
Je hebt [alle goede dingen] ontrukt,
ach [jij] wreed vergif van ons/mijn
leven, ach pest van/voor onze vriendschap.