Digesta, 9, 2, 52, 1
Een cafébaas had ’s nachts op het pad een lamp op de stenen gezet.
Een zekere voorbijganger nam de lamp mee.
De cafébaas eiste de lamp terug nadat hij hem had ingehaald en hield hem, die vluchtte, vast.
Die was begonnen slaan met een zweep,
die hij in de hand had, opdat hij hem zou laten gaan.
Nadat deze ruzie groter was geworden,
stak de cafébaas het oog uit van hem, die de lamp had gestolen.
De cafébaas vroeg aan mij
of het toch niet leek dat hij schade door een onrechtmatige daad had berokkend,
aangezien hij eerst door de zweep geslagen was.