Hoofdstuk 8, tekst C: taaloefening a en b
taaloefening a
1 μετεῖχον ik nam deel
2 ἀπεφέÏομεν wij brachten weg
3 á¼Î¾á½³Î²Î±Î¹Î½ÎµÎ½ hij ging naar buiten
4 jullie stierven ἀπεθνῄσκετε
5 á¼Î¾á¿†Î½ het was mogelijk
taaloefening b
1. á¼Ï€Î¹Î¸Ï…μῶ, á¼Ï€Î¹Î¸Ï…μοῦσιν ik begeer, zij begeren
2. παÏέχει hij verschaft
3. ἀποφέÏετε jullie brengen weg
4. ἀποθνῄσκεις jij sterft
5. ἀναβαίνω wij gaan omhoog