Tekst 9: gladiatoren
Thema 2
LUDI
LES 9
De gladiatoren
Het is een feestdag: vandaag vieren de burgers van Rome de Spelen. Overal in de straat schreeuwen omroepers:
HOOR, ROMEINEN.
WIJ KONDIGEN VOORSTELLINGEN AAN.
KOMT DAT ZIEN!
KOM NAAR HET AMFITHEATER.
VIER DE SPELEN!
[8] Een jongen met de naam Gaius rent snel door de straten. Hij is blij, want de voorstellingen bevallen hem erg. Plotseling ziet hij zijn vriend Marcus. Hij roept hem: ‘Hé, Marcus, waar ren jij heen? Je gaat toch zeker wel naar het amfitheater?’ ‘Zo is het,’ antwoordt Marcus, ‘ik ga naar…’ Maar hij kan zijn zin niet beëindigen, want opnieuw ziet Gaius vrienden naderen. Hij schreeuwt: ‘Hallo, Quintus, hallo Publius, jullie gaan toch zeker wel naar de Spelen?’ ‘Natuurlijk!’ antwoordt Publius, ‘Wij kunnen niet thuis blijven. Wanneer de gladiatoren in de arena vechten, zitten wij altijd in de toeschouwersruimte. Vandaag geven wij steun aan de gladiator Celadus. Celadus is een thraex: hij vecht met een zwaard. Hij overwint allen. En jij? Wie is voor jou de held van de Spelen?’ Gaius zegt: ‘Ik geef steun aan Cornax. Cornax is een retiarius: hij vecht met een drietand en een net. Niemand overtreft hem in snelheid!’ Daarna vragen de vrienden aan Marcus: ‘Zeg ons, wat wil jij graag zien?’ Marcus antwoordt: ‘Het bevalt mij om naar de dieren te kijken, leeuwen en panters en olifanten. Ik kijk nooit naar een gevecht: als er bloed stroomt, sluit ik altijd mijn ogen.’