Hoofdstuk 4, tekst 1C: Deucalion en Phyrra als enige overlevenden
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
De wereld was boven water gekomen; en nadat hij gezien had dat zij leeg was en dat de verlaten landen stil waren, sprak Deucalion Pyrrha zo toe, dat haar tranen opwelden: ‘Oh zuster, oh echtgenote, oh enige overlevende vrouw, die onze gemeenschappelijke afkomst en jouw afkomst van mijn vaders broer, daarna het huwelijksbed met mij verbond, nu verbinden de gevaren zelf ons, en wie de zonsopgang en zonsondergang ook maar zien, wij twee zijn het, de totale bevolking van de wereld: de zee heeft de overigen in bezit genomen. Ook onze huidige levensverwachting is nog niet helemaal zeker; ook nu verschrikken wolken onze geest. Hoe zou je er nu aan toe zijn, als je, door de lotsbepalingen gered, zonder mij zou zijn geweest, beklagenswaardige vrouw? Op welke manier zou je als enige je angst kunnen verdragen? Met wie als trooster zou jij je troosten? Want ik, geloof mij, zou jou volgen, echtgenote, als de zee ook jou zou hebben, en de zee zou ook mij hebben. Ach, moge ik met mijn vaderlijke kunsten het mensengeslacht kunnen herstellen en zielen in het gevormde land kunnen gieten! Nu blijft het sterfelijke geslacht over in ons tweeën (zo is door de hemelgoden besloten) en blijven wij als voorbeelden voor de mensen.