Hoofdstuk 12, tekst A: Taaloefening A&B
Taaloefening A
1. sterker
2. langste
3. beter
4. angstaanjagender
5. dapperst
6. sterker
7. schitterender
8. verstandigst
9. betrouwbaarder
10. eerder
11. nieuwer
12. beste
Taaloefening B
1. Sommige vijanden waren sterker dan wij
2. Wie beschouwden de leider als de beste?
3. Ajax, jij was beter met daden en dapperheid dan met woorden.
4. Odysseus, was in staat met zijn wijze woorden de waarheid te verbergen.
5. Aan welke leider lieten jullie je wapens achter?
6. De broers hadden ruzie over het huis van de vader.