David en Goliath (1)
Zowel de Filistijnen stonden daar op de berg, als Israël
daar op de berg en het dal was in het midden van hen. En een sterke
man kwam uit de slaglinie van de Filistijnen, Goliath was zijn naam, uit
Geth, de lengte van hem vier ellen en een span; en een helm op zijn hoofd, en zelf gekleed in een harnas en het gewicht van zijn harnas was 5000 sikkels van brons en ijzer; en bronzen scheenplaten op zijn benen en een bronzen schild in het midden van zijn schouders. En de schacht van zijn speer was als een weversboom en de zijn speer zeshonderd sikkel van ijzer; en de drager (lett: tillende) van hem ging voor hem uit.
En hij stond en riep naar de slaglinie van Israël en zei hun: ‘Waarom
gaan jullie naar voren om je op te stellen voor de oorlog tegenover
ons? Ben ik niet een Filistijn en jullie Ebraiers van Saul? Kies voor
jullie zelf een man uit en hij moet naar beneden gaan naar mij, en als hij
kan strijden tegen mij en als hij mij slaat, dan zullen wij voor jullie tot slaven zijn, maar als ik het kan en ik hem zal slaan, zullen jullie voor ons tot slaven zijn en zullen jullie ons dienen’. En de Filistijn zei: ‘Kijk, ik heb vandaag de slaglinie van Israël uitgedaagd, op deze dag: geef mij een man en wij zullen beiden man tegen man vechten’. En Saul en heel Israël hoorde die woorden van de Filistijn en ze raakten buiten zichzelf en ze werden erg bang.