Hoofdstuk 3, tekst 3C: De verhouding tussen de stammen
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 De grootste roem voor de stammen is, om zo wijd mogelijk om zich heen, verlaten land te hebben, nadat het gebied verwoest is.
Zij beschouwen dit als kenmerk van moed dat hun buren weggaan van de akkers, nadat ze daaruit verdreven zijn en dat niemand zich
bij hen durft te vestigen. Tegelijk menen zij hierdoor veiliger zullen zijn, omdat de vrees voor een plotselinge inval weggenomen is.
Wanneer een stam een aangedane oorlog verdedigt of een oorlog begint, worden magistraten gekozen om die oorlog te leiden en om de
5 beschikking te hebben over leven en dood. In vredestijd is er geen gemeenschappleijke magistraat, maar de leiders van de ge-
bieden en de provincies spreken recht temidden van hun mensen en leggen ruzies bij.
Roverijen, die buiten de grenzen van iedere stam plaatsvinden, hebben geen slechte naam en zij verklaren openlijk dat die plaatsvinden
om de jeugd te beoefenen en hun luiheid te verminderen. En wanneer een van de leiders in de vergadering heeft gezegd dat hij de
10 de aanvoerder zou zijn en dat zij die willen volgen zich aan moeten melden, dan staan degenen op die de zaak en de man steunen
en zij beloven hun hulp en zij worden door de menigte gezamenlijk geprezen; Degenen van hen die niet gevolgd zijn, worden beschouwd als
deserteurs en verraders en het vertrouwen in alle zaken wordt aan hen later ontzegd. Zij menen dat het niet geoorloofd is om een groot geweld
aan te doen; Zij beschermen degenen, die om welke reden dan ook naar hen toe zijn gekomen, tegen onrecht en zij beschouwen hen als
onschendbaar en de huizen van iedereen staan voor hen open en hun voedsel wordt gedeeld.