Hoofdstuk 23, tekst A: Taaloefening A
1. zij meldden
2. bericht!
3. (te) berichten
4. hij berichtte (medium)
5. bericht hebbend (nom/acc, mv, onz.) (acc, ev, man.)
6. bericht
7. bericht hebbend (nom/acc, ev, onz.)
8. zij die hebben bericht (nom, mv, man.)
9. (aan) hen die hebben bericht (dat, mv, man./onz.)
10. ik berichtte (m)