Hoofdstuk 17, tekst B
1 Tegen de avond/ ‘s avonds kwam de Kykloop weer en hij rolde de zeer grote steen
2 naar/voor de ingang. En onmiddellijk at hij twee makkers op.
3 Ik sprak hem toe: ‘(O) Kykloop het is nodig dat je wijn drinkt
4 bij de maaltijd: ik geef je dus zeer zoete wijn!’
5 De Kykloop dronk de wijn en was er erg blij mee.
6 Want hij vroeg: ‘Geef mij meer wijn en zeg je naam.’
7 Ik gaf hem drie maal wijn en daarna zei ik:
8 ‘Aan mij is de naam Niemand/Mijn naam is Niemand. Niemand noemen mij mijn moeder
9 en alle vrienden.’ En de Kykloop antwoordde me:
10 ‘Niemand zal ik als laatste eten, na je makkers.
11 Dat zal mijn gastgeschenk zijn!’
12 Daarna lag hij dronken op zijn rug; want slaap had hem in de macht.
13 Toen was het dus nodig dat wij snel de scherpe knuppel verhitten in het vuur.
14 Vervolgens pakken/pakten wij de knuppel en met grote kracht stoten/stootten wij hem
15 in zijn oog. Veel bloed stroomde rondom het oog.
16 Onmiddellijk huilde de Kykloop hard en riep de andere
17 Kyklopen, die dichtbij in grotten woonden.
18 Ze renden dus ernaar toe/ze kwamen dus aangerend en vroegen buiten de grot:
19 ‘Waarom/wat/hoezo huil je eigenlijk in de nacht, Polyfemos? Wie brengt je schade toe?’
20 Polyfemos riep uit de grot: ‘O vrienden,
21 Niemand schaadt me!’
22 De andere Kyklopen meenden dat Polyfemos dwaas was:
23 ‘Als niet iemand/niemand je schaadt, Polyfemos, is het duidelijk dat je ziek bent en
24 is het nodig dat jij je vader, de god Poseidon, roept!