Hoofdstuk 15, tekst C
Nausikaä antwoordde Odysseus:
‘Vreemdeling, Zeus zelf deelt geluk aan de mensen toe
(aan) de goeden en de slechten, zoals hij wil, aan ieder:
het is dus nodig dat u deze ellende doorstaat, of u wilt of niet.
5 Maar nu, omdat u onze stad en land hebt bereikt,
ben ik bereid je te helpen. Wij zijn Faiaken,
en Ãk ben de dochter van Alkinoös, de leider van de Faiaken’.
Vervolgens spoorde Nausikaä de meisjes aan:
‘Dienaressen, weest niet bang! Vlucht niet meer, maar blijf(t) staan
10 en kom(t) hierheen: het is nodig dat jullie/jullie moeten de vreemdeling verzorging geven.
Want alle vreemdelingen en bedelaren zijn/staan onder bescherming van Zeus.
(Maar) vooruit, vriendinnen, geef(t) de man eten en wijn
en was(t) hem in de rivier en smeer hem in met olijfolie’.
Toen dan zag Odysseus de meisjes en zei hun:
15 ‘Blijf, meisjes; want ik zal zelf het zeewater van mijn schouders
(af)wassen en me met olijfolie insmeren: want ik schaam mij naakt
te zijn bij meisjes!
Vervolgens waste Odysseus zich en smeerde zich in met olijfolie;
en de godin Athena gaf hem erg veel charme.
20 Daarna zat Odysseus bij de zee,
schitterend als een ster. Nausikaä bekeek hem:
want de man scheen haar gelijk een god!