Tekst 16: De droom van nausikaa
Midden in de zee lag een (of ander) eiland, waar(op) de Phaiaken woonden. Er waren dertien koningen onder de Phaiaken, en de beste van die koningen was Alkinoos, die heerste over alle Phaiaken. Die koning had een zeer mooie dochter, Nausikaa haar naam, een maagd mooier dan alle meisjes op het eiland. Naar dat eiland dus daalde Athene af vanaf de Olympus; want daar lag Odysseus, door slaap beheerst, er slecht aan toe (zijnde) door alles, wat hij in de zee te verduren had / ondervond. Athene verlangde ernaar hem te redden, aangezien hij voor haar de dierbaarste was van alle Griekse helden. De godin ging dus naar het huis (paleis) van de koning en ging de slaapkamer binnen waarin Nausikaa sliep/aan het slapen was. Gelijk zijnde aan een leeftijdsgenootje van haar wat uiterlijk betreft, ging de godin bij de maagd staan, alsvolgt sprekende: "Nausikaa, waarom laat je nu zoveel dagen voorbij gaan? Jouw kleren liggen nog ongewassen, en jouw huwelijk nadert/is al aanstaande. Het is nodig dat (enerzijds) jij eens zelf mooie kleren aantrekt, en (anderzijds) ook mooie (kleren) verschaft aan degenen die jou zullen begeleiden in de bruidsstoet. Want zo wordt voor jou de reputatie het beste > want zo heb jij de beste reputatie, en zijn jouw ouders blij. Maar sta op en nadat je met je dienaressen naar de rivier bent afgedaald, was je kleren; ik ben bereid jou te volgen. O liefje, je zult niet lang (veel tijd) nog een ongetrouwd meisje zijn; want de besten van alle Faiaken dingen al naar jouw hand/willen al met jou trouwen. Nadat Athena zo had gesproken ging ze terug naar de hoge Olympus, waar ze zeggen dat de onsterfelijken wonen; en de rozevingerige Dageraad kwam op en Nausikaa stond op.