Heroides XVII
c. Ik heb je geflirt wel gemerkt! (XVII, 75-90)
75 Ik merk wanneer het diner is opgediend ook die dingen op, die jij nu doet, schaamteloze, hoewel ik probeer ze te negeren, wanneer je mij, wellustige, nu eens met brutale ogen bekijkt, die indringend (als ze zijn) mijn ogen nauwelijks (kunnen) verdragen, en je dan weer zucht, dan weer de beker direct na mij 80 pakt en jij ook drinkt aan de kant waar ik heb gedronken. Ach, hoe vaak merkte ik dat met je vingers, hoe vaak verborgen tekens werden gegeven, met een bijna sprekende wenkbrauw/terwijl je wenkbrauw bijna sprak, en dikwijls was ik erg bang dat mijn man die (tekens)/dat zag, en ik bloosde wegens de niet voldoende verborgen tekens, 85 (en) dikwijls zei ik of met gering/zacht of geen/binnensmonds gefluister: ‘Hij schaamt zich voor niets/nergens voor’, en deze woorden van mij waren niet onjuist! Ook las ik op de ronde tafel onder mijn naam die een met wijn geschreven letter maakte, IK HOUD VAN (JE)/IK BEN VERLIEFD, toch weigerde ik (het) te geloven omdat dit/mijn oog het afkeurde: 90 wee mij, ik heb nu geleerd zo te kunnen spreken!
d. Ik val voor je, maar blijf mijn man trouw (XVII, 91-102)
91 Ik zou voor deze vleierijen, als ik op het punt had gestaan een fout te maken, zwichten, door deze (vleierijen) kon mijn hart genomen/veroverd worden. Ook heb jij, ik beken het, een zeldzaam (mooi) uiterlijk, en een meisje kan jouw omhelzingen willen ondergaan. 95 Maar laat liever een andere vrouw gelukkig worden zonder echtbreuk, dan dat mijn eer zou vallen door liefde voor een ander. Leer door mijn voorbeeld mooie dingen te kunnen missen: het is een deugd af te zien van geliefde goederen. Hoe veel jongemannen denk je wensen, wat jij wenst? 100 Of heb jij soms, Paris, als enige (zulke) ogen die een goede smaak hebben? Jij onderscheidt/ziet niet meer, maar jij roekeloos durft meer en bij jou is niet meer verstand aanwezig maar te veel zelfverzekerdheid.
e. Laat mij alsjeblieft met rust (XVII, 103-114)
103 Ik zou willen dat je toén met je snelle schip was gekomen, toen mijn maagdelijkheid door duizend aanbidders werd verlangd. 105 Als ik jou had gezien, zou jij de eerste van de duizend geweest zijn: mijn man zelf zal mij vergiffenis geven voor mijn oordeel. Je komt te laat bij de al bezette en eerder (in)genomen vreugdes: je hoop was langzaam; wat je verlangt, heeft een ander. Ook al zou ik echter jouw echtgenote wensen te worden, Trojaan, 110 ook Menelaüs heeft mij toch niet tegen mijn zin. Houd op, ik smeek je, met woorden mijn weke hart te verscheuren en doe mij geen kwaad, van wie jij zegt te houden; maar laat mij toe het lot te beschermen/behouden dat Fortuna mij toekende en begeer niet de schandelijke buit van mijn eer.
f. Ik kan nauwelijks geloven dat Venus mij de mooiste vindt (XVII, 115-138)
115 Maar (zeg je), Venus heeft dit beloofd, zodra in de dalen van de hoge Ida drie godinnen zich naakt aan jou presenteerden, en toen één heerschappij, de ander/tweede oorlogsroem gaf, zei zij als derde: ‘Je zal de echtgenoot van Helena zijn.’ Ik kan werkelijk nauwelijks geloven dat de hemelse machten 120 hun schoonheid aan jouw oordeel hebben onderworpen. En ook al is dit waar, het andere deel is zeker verzonnen, waarin ik gezegd word/men zegt dat ik gegeven ben als prijs van het oordeel. Mijn vertrouwen in mijn lichaam is niet zo groot, dat ik meen dat ik, met een godin als getuige, het grootste geschenk was. 125 Mijn schoonheid is (ermee) tevreden om door/in de ogen van mensen goedgekeurd te worden; de lofprijzing van Venus is voor mij afgunst opwekkend/wekt afgunst jegens mij op. Maar ik verzwak het/die lofprijzingen helemaal niet, ik sympathiseer ook/zelfs met die lofprijzingen: want waarom zou/moet mijn stem ontkennen, wat zij begeert te zijn? En wees jij niet boos omdat jij al te zeer met moeite door mij wordt geloofd: 130 geloof/vertrouwen pleegt langzaam te zijn bij grote/belangrijke zaken. Mijn eerste genoegen is het dus in de smaak te zijn gevallen bij Venus, mijn dichtstbijzijnde/volgende genoegen is het dat ik aan jou de grootste beloning toescheen te zijn, en jij noch de eerbewijzen van Pallas en jij noch de eerbewijzen van Juno verkozen hebt toen je (van) de charmes van Helena gehoord/vernomen had. 135 Ik ben/beteken dus moed voor jou, ik ben/beteken voor jou edele heerschappij; ik zou van ijzer zijn, als ik niet van dit hart zou houden. Van ijzer, geloof mij, ben ik niet; maar ik verzet me ertegen om diegene te beminnen van wie ik meen dat hij nauwelijks de mijne kan worden.