Tekst 32
Zoon: Ach, hoe die kleine pankratiast wordt geslagen. Zijn tegenstander is veel groter en sterker: kom op jij, hou op met het slaan van je zwakkere tegenstander, en kies een man gelijkwaardig aan jou. Hoe wordt die krachtpatser genoemd vader? Want ik wil dat hij stopt.
Vader: Die grote pankratiast wordt Titormos genoemd, en de ander Kastor. Maar, zoon, het is niet nodig om boos te worden en medelijden te hebben met Kastor. Want hij is erg wijs en hij heeft vaak grote overwinningen behaald terwijl de tegenstanders niets vermoedden.
Zoon: Bah bah, Titormos heeft Kastor al zeer geslagen en is neergevallen op de grond, Zie daar, nu wordt hij keer op keer geschopt. Hij beweegt nauwelijks. Hij lijkt mij gelijk aan een lijk. Ik wil hem niet zien terwijl hij wordt gedood, vader: Ik sluit dus mijn ogen voor mezelf
vader: Open ze snel, want ik meen dat Titormos wordt bedrogen. Want Kastor verdedigt zich goed tegen alle schoppen.
Zoon: Wat doet hij nu? Hij pakt Titormos bij de voet en tegelijk trapt hij in zijn maag en tegen zijn gezicht. Oh oh, Ik zie zijn tanden zich overal verspreiden.
Vader: Titormos tilt zijn arm al op: hij geeft de strijd dus op. Nu wordt Kastor vereerd door allen omdat hij de mooie wedstrijd heeft overwonnen: hij luistert immers naar de juichende toeschouwers. Jij bent toch wel blij dat wij hierheen zijn gekomen?
Zoon: Erg: Ik wil zelfs een dappere sporter worden zoals Kastor.