Hoofdstuk 2, tekst 2A: Jezus’ eerste wonder (Johannes 2.1-11)
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
1 En op de derde dag werd er een bruiloft gevierd in Cana in Galilea. Ook de moeder van Jezus was daar. Ook Jezus echter en zijn leerlingen werden uitgenodigd voor de bruiloft. En toen de wijn ontbrak/opraakte, zei de moeder van Jezus tegen hem: ‘Zij hebben geen wijn.’ En Jezus zei haar: ‘Wat hebben ik en u daarmee te maken, moeder? Mijn uur is nog niet gekomen.’ Zijn moeder zei tegen de dienaren: ‘Wat ook maar hij aan jullie zal hebben gezegd, doe (dat).’ 5 Er waren daar echter zes stenen waterkruiken neergezet, met het oog op de reiniging van de joden, bevattend ieder twee of drie metreten. Jezus zei hen: ‘Vult de waterkruiken met water.’ En zij vulden hen tot de rand. En Jezus zei hen: ‘Schept nu (eruit) en brengt naar de ceremoniemeester.’ En zij brachten. Zodra echter de ceremoniemeester het water dat wijn was geworden had geproefd, en niet wist vanwaar het was/kwam, de dienaren het echter 10 (wel) wisten die het water hadden geschept, riep de ceremoniemeester de bruidegom en zei hem: ‘Iedere man schenkt eerst goede wijn. En wanneer zij dronken zullen zijn geworden, dan de wijn die slechter is. Jij hebt echter de goede wijn tot nu bewaard.’ Dit heeft Jezus in Cana in Galilea als begin van zijn wondertekens gedaan, en hij openbaarde zijn roem, en zijn leerlingen geloofden in hem.