Ovidius’ trots als dichter Tristia 4.10, 123-132
En niet heeft Afgunst, die aanwezige dingen (dingen van het heden) naar beneden haalt, ook maar één werk van mijn werken met onrechtvaardige tand gebeten. 125 Want hoewel onze tijd grote dichters heeft voortgebracht, [toch] was de roem niet kwaadaardig jegens mijn talent, en hoewel ik velen boven mij verkies, word ik [toch] niet kleiner genoemd dan zij en in de hele wereld word ik zeer veel gelezen. Als dus de voorspellingen van de zieners iets van waarheid bevatten, 130 [dan] zal ik, ook al sterf ik nu direct, niet van u (in uw bezit) zijn, aarde. Hetzij ik deze roem heb behaald door [uw] gunst, hetzij door mijn poëzie, met recht dank ik, welwillende lezer, u.