Hoofdstuk 10, vertaling 2: Een zeereis
Flavus en de zonen staan op de pier. Zij verwachten Plinius. Zij kijken aandachtig uit, echter zien zij het schip niet.
“Waarom komt het schip nog niet aan?†vraagt Marcus. “Jij begrijpt het toch wel?†antwoordt vader.
“De reis is lang, de zee is groot en is gevaarlijk. Daarom is de reis niet zeker.â€
“Welke route hield het schip? vraagt Lucius. “Hoort,â€antwoordt vader “Plinius schreef de brief, nadat hij in Bithynië aankwam. Indien jullie aandachtig luisteren, kunnen jullie de koers te weten komen.†Vader draagt de brief voor:
“Ik ben blij omdat ik behouden in de provincie aankwam. De reis was echter gevaarlijk.
Wij vaarden door de rustige zee heen tot aan de stad Athene. Echter terwijl het schip op de Aegeische zee is, beukte plotseling de enorme storm hevig het kleine schip. Tegenwinden hielden het schip lange tijd tegen. Terwijl wij de Ephesus vaarden, waarvandaan wij per wagen weg maakten. Wij kwamen moe aan in de stad Pergamum. Nadat wij daar overstapten op een kunstscheepje hielden ons de hevige stormen opnieuw terug. Daarom kwam ik laat de mijne provincie binnen.
“Dus,â€zei Lucius,â€Plinius ging eerst aan boord de kunstscheepje en hij kwam aan in de stad Pergamum uit Bithynië. Vervolgens maakte hij per wagen de Ephesus reis, waarvandaan hij naar Athene vaarde door de Aegeische zee. Vervolgens stak hij de Ionische zee over en nu vaart hij naar Ostia.â€
Vader prijst de zoon: “Jongen jij bent zorgvuldig, Lucius: jij luisterde zorgvuldig. Jij begreep de brief op een goede manier.â€
Intussen nadert het schip langzaam. De zeemannen lieten de zeilen omlaag en roeien het schip de haven in. Zij meren het schip snel af. Terwijl Plinius naar beneden klimt, haast Flavus naar hem toe.
De oude man begroet Flavus. Toen keek hij naar Marcus en Lucius. “Kijk, jij leidde de zonen met je mee.â€zei hij aan Flavus. “De jongens zijn een tweeling, maar helemaal niet gelijk. Lucius is gelijk aan jou…â€â€œEn Marcus is gelijk aan moeder,â€voegt Flavus toe.