Hoofdstuk 10, vertaling 1: Ostia (versie 2)
Vader en tweeling wandelden door de Ostia heen. Zij zagen de grote menigte in de zuilengalerij dichtbij de theater. Romeinen en vreemdelingen waren hier bijeengekomen overal vanuit het Romeinse rijk en zij deden zaken. De tweelingen waren nieuwsgierig.
Zij keken op een nieuwsgierige manier naar de mannen de een voor een. Plotseling bleef vader staan en hij zei: “Ik hoor de bekende taal.†Hij luisterde op een aandachtige manier. “Het is de Bataafse taal. Jongens wacht even. Hij keerde zich naar de twee blonde mannen.
Hij zei iets. “Hoewel de tweeling de vader duidelijk hoorden, zij bergrepen de woorden toch niet. “Wat zei jij vader?†Vroeg Marcus.
De mannen lachten beiden. De een van de twee begroette de vader, de ander zei in het Latijn aan Marcus: “Jou vader kende op een goede manier de onze taal. Hij vroeg:â€Jullie zijn toch wel Bataven? Waarvandaan kwamen jullie?â€
Vervolgens keerde hij zich naar Flavus: “Wie onderwees jou de Bataafse taal op zo een goede manier?†Vader antwoordde: “Moeder was een Bataafse. Ik leefde een lange tijd in de vestingstad Nijmegen, omdat vader daar commandant van het Romeinse legerkamp was. Zeg aan mij: Waarom kwam jij Bataafse man, naar Ostia? De zaken leidden jou toch wel hier?â€
De man antwoordde: “Jazeker. De Germaanse kooplieden verkochten al veel pruiken aan de Romeinen. Echter, de blonde pruiken vallen zeer in de smaak bij de Romeinse vrouwen des huizes. Daarom ook importeerde ik uit Germanie de blonde pruiken. Mijne staat voor de schepen op de haven. Ik zoek nu In Rome de winkel en de welgestelde vrouwen des huizes en…â€Kale vrouwen des huizesâ€â€ voegde vader lachend toe. “Misschien kan ik je helpen. Mijn vriend bezit de winkel dicht bij het Forum Romanum.â€
De jonge man was blij en schreeuwde blij: “Een toeval hielp mij. Laat de winkel aan mij zien!†“Later†zei vader. “Op dit moment gaan wij naar de haven, waar een schip uit Binthynie misschien al staat.