Tekst 14B
Categorie: Boek > Minerva > Boek 1
(1) En zij kwamen bij de plaats, die God hem had getoond; daar/op die plek bouwde hij een altaar, en bovenop plaatste hij bij elkaar het hout; en toen hij zijn zoon Isaac had vastgebonden, plaatste hij hem op het altaar (boven)op de stapel (van) hout.
En hij strekte zijn hand uit, en hij greep het zwaard, om
(5) zijn zoon te offeren. En kijk een engel van God riep vanuit de hemel, terwijl hij zei: “Abraham, Abraham.” En hij antwoordde: “Ik ben aanwezig.”
En hij zei tot hem: “Jij moet je hand niet uitstrekken over de jongen, en niet moet je hem iets aandoen: nu heb ik leren kennen dat jij God vreest, en niet heb jij je eniggeboren zoon gespaard vanwege mij.” Abraham richtte zijn ogen op,
(10) en hij zag achter zijn rug een ram met zijn horens vast blijven zitten tussen de doornstruiken, die hij, terwijl hij (die) nam, offerde in plaats van zijn zoon.
De engel van God riep echter Abraham weer vanuit de hemel, terwijl hij zei: “Ik heb bij mezelf gezworen, zegt God: Omdat jij deze zaak hebt gedaan, en jij je eniggeboren zoon niet hebt gespaard vanwege mij: ik zal jou zegenen,
(15) en ik zal jouw zaad/geslacht vermenigvuldigen zoals de sterren van de hemel, en zoals het zand dat op de kust van de zee is: jouw (na)geslacht zal de poorten van zijn vijanden bezetten, en alle volkeren van de aarde zullen in jouw zaad gezegend worden, omdat jij mijn stem hebt gehoorzaamd.