Tekst 14A
Categorie: Boek > Minerva > Boek 1
(1) Nadat deze dingen gebeurd waren, stelde God Abraham op de proef, en hij zei tot hem: “Abraham, Abraham.” En hij antwoordde: “Ik ben aanwezig.” Hij zei aan hem: “Neem je eniggeboren zoon, van wie jij houdt, Isaac, en ga naar het land van Moria, en daar zul je hem offeren (boven)op één
(5) van de bergen, die ik jou zal tonen.” Terwijl Abraham dus onmiddellijk na de nacht/’s morgens vroeg opstond, voorzag hij zijn ezel van een zadel, terwijl hij twee slaven met zich meenam en Isaac zijn zoon: en toen hij hout had gehakt voor het offer, ging hij weg naar de plaats, die God hem had voorgeschreven. Op de derde dag echter, nadat hij zijn ogen had opgeheven, zag hij op een afstand de plek: en hij zei tegen zijn jongens: “Wacht hier
(10) met de ezel: ik en de jongen zullen, terwijl we ons tot daar haasten, wanneer we aanbeden zullen hebben, naar jullie terugkeren.” Ook droeg hij het offerhout, en plaatste het (boven)op zijn zoon Isaac: zelf droeg hij echter in zijn handen vuur en een zwaard. En toen zij tweeën tegelijk voortgingen, zei Isaac tegen zijn vader: “Vader van mij.” En hij antwoordde: “Wat wil je, zoon?” “Kijk,” zei hij, “vuur
(15) en hout: waar is het offerdier?” Abraham zei echter: “God zal een offerdier voor hemzelf voorzien, mijn zoon.” Zij gingen dus samen voort.