Homeros Ilias I (vers 1-100)
Categorie: Auteur > Homeros
Uit de eerste zang
DE ACHAEËRS VERDEELD

1. Aanhef

Bezing de wrok, muze, van de zoon van Peleus Achilles,
de verderfelijke wrok, die ontelbaar veel leed heeft bezorgd aan de Grieken,
die vele sterke schimmen naar Hades heeft vooropgesteld,
schimmen van helden, die hen tot prooi maakte voor honden
en tot aas voor roofvogels (en zo werd de wil van Zeus voltrokken),
vanaf het eerste moment dat twee mensen uit elkaar zijn gaan staan door ruzie,
de zoon van Atreus, leider van de manschappen, en de goddelijke Achilles.


2. De pijlen van Apollo

Wie van de goden heeft hen beiden samengebracht zodat ze vochten door ruzie? De zoon van Leto en Zeus. Want nadat hij [Apollo] enorm boos was geworden op de koning [Agamemnon], deed hij een ziekte ontstaan verspreid over het leger, een slechte ziekte, en de manschappen kwamen om, omdat Chryses de priester was beledigd door
de zoon van Atreus. Want hij [Chryses] was naar de snelle schepen van de Grieken gegaan om zijn dochter te bevrijden (en terwijl hij) in ruil voor een onmetelijke losprijs (bracht) en met een hoofdband in zijn handen van de van ver treffende Apollo aan een gouden scepter, en hij smeekte alle Grieken, maar vooral de beide zonen van Atreus, de leiders van de manschappen:

“Zonen van Atreus en andere Grieken met goede scheenplaten, mogen de goden, die de Olympische vertrekken bewonen (hebben), jullie hopelijk gunnen (geven) te verwoesten de stad van Priamus, en (mogen ze jullie hopelijk gunnen) goed terug te keren naar huis;
maar laat alsjeblieft mijn dochter voor mij vrij (maar hopelijk laten jullie mijn dochter vrij voor mij) en aanvaard deze losprijs (en aanvaarden jullie deze losprijs), omdat jullie respect hebben voor de zoon van Zeus, de van ver treffende Apollo.”

Op dat moment stemden alle andere Grieken in de priester (met eerbied te bejegenen) te respecteren en het schitterende losgeld te aanvaarden; maar dat stond de zoon van Atreus, Agamemnon, niet aan in zijn hart
dus zond hij hem kwaad weg en voegde hij er krachtige woorden aan toe:

“Laat ik u, oude vent, niet meer ontmoeten bij onze holle/lege schepen,
treuzel (talm) nu niet en keer later niet opnieuw terug,
want anders zullen de hoofdband en de scepter van uw god u niet helpen.
Ik laat haar niet gaan! Eerder nog zal ouderdom haar bereiken in ons huis in Argos (Mycene) ver weg van haar vaderland, terwijl ze werkt aan mijn weefgetouw en mijn bed zal delen.
Ga nu weg, terg me niet (langer), opdat je enigszins heelhuids terugkeer.”

Zo sprak hij, en de oude man was bang en hij gehoorzaamde zijn bevel (woorden).
Zwijgend liep hij langs het strand van de luid bruisende zee.
Terwijl hij ver weg liep, bad hij vurig tot Apollo de heerser, die was gebaard door de schoongelokte Leto (die de schoongelokte Leto had gebaard):

“Aanhoor mij, gij met de zilveren boog, u die heerser is van Chrysa en van het hoogheilige Killa, en (u die) machtig heerser is van Tenedos,
de Smintheus; als ik ooit een prachtige tempel voor u bouwde of als ik inderdaad ooit vette schenkelbeenderen van stieren en van geitenbokken voor u brandofferde, vervul dan de volgende wens voor mij; Laat de Grieken boeten voor mijn tranen met uw pijlen (de pest)!”

Zo (sprak hij terwijl hij bad) bad hij en Foibos Apollo aanhoorde hem (hij werd aanhoord door F.A. ). Omdat hij vertoornd was (wat betreft) in zijn hart, daalde hij af van de toppen van de Olympos, (terwijl hij) met aan zijn schouders een boog (had) en een aan beide kanten gesloten pijlkoker; de pijlen rammelden tegen de schouder van de woedende god, wanneer hij zich bewoog; hij sloop (ging) gelijkend op de nacht.
Hij zette zich vervolgens neer ver van de schepen, en daarna zond hij een pijl af, een vreselijk geluid klonk uit de zilveren boog. Eerst trof hij de muildieren en de snelle honden, en terwijl hij een scherpe pijl op de mensen lieg gaan, trof hij hen. Voortdurend laaiden brandstapels van lijken in grote getale.


3. Het orakel

Negen dagen lang door het legerkamp vlogen de pijlen van de god, maar op de 10e dag riep Achilles de officieren bijeen voor een vergadering; want de blankarmige godin Hera had hem de gedachte ingegeven, want ze was bezorgd om de Grieken omdat ze hen moest zien sterven. Wanneer ze samen gekomen waren en verzameld waren, stond ten midden van hen op en sprak de snelvoetige Achilles:

“Zonen van Atreus, ik denk dat we nu opnieuw zullen terugkeren, nadat wij weggestoten zijn, om te zien of we tenminste aan de dood zouden kunnen ontsnappen, als inderdaad tegelijk de oorlog en de pest de Grieken klein zal krijgen.
Komaan, laten we dan een waarzegger ondervragen of een priester of zelfs een droomverklaarder (want ook de droom komt van Zeus),
die zou kunnen zeggen (wat betreft wat ->) waarom F.A. zo kwaad geworden is,
hetzij hij ontevreden is wegens een niet volbrachte gelofte hetzij (of) wegens een niet volbracht offer, om te zien of hij, nadat hij vetdamp van volmaakte schapen en geiten heeft aanvaard, wil om het verderf voor ons af te weren.”

Ja, hij ging (nadat hij zo gezegd had) na deze woorden zitten, en stond op Calchas, zoon van Thestor, verreweg de beste vogelwichelaar, die op de hoogte is van het heden de toekomst en het verleden, en die de schepen van de Grieken voorging naar Troje door zijn waarzeggerskunst, die hem gegeven was door F.A. (F.A. hem gegeven had);
terwijl hij goed gezind was, sprak hij de vergadering toe en zei hij ten midden van hen:

“Achilles, Zeus’ lieveling (door Zeus bemind), u beveelt mij te verklaren de wrok van Apollo, de van ver treffende heerser,
welnu, ik ga het u vertellen, en luister jij en zweer mij bereidwillig mij bij te zullen staan met raad en daad (in woord en in daad).
Want ik vrees (denk) dat ik iemand (de man) woedend zal maken, die machtig heerst over alle Grieken en de Grieken gehoorzamen hem.
Want een koning is de machtigste, wanneer hij kwaad is op een eenvoudige onderdaan (geringe man) ook al verbijt hij zijn woede zelfs maar voor 1 dag, toch heeft hij achteraf nog wrok, totdat hij die beëindigd, in zijn hart.
Jij dus, bedenk of je me zal beschermen (redden).”

Tot hem die antwoordt (hem beantwoordend) sprak nu de snelvoetige Achilles:

“Vat moed (nadat u moed hebt gevat) en zeg in elk geval de godsspraak die je kent; want bij Apollo geliefd aan Zeus, tot wie jij, Calchas,
bidt wanneer je aan de Grieken de godsspraak openbaart (tot wie jij, Calchas, al biddend terwijl je de godsspraak openbaart aan de Grieken),
niemand zal, zolang ik leef en het daglicht op deze aarde aanschouw,
jou iets aandoen (zijn zware hand aan jou slaan) bij de holle schepen, niemand van alle Grieken te samen, zelfs niet als je Agamemnon bedoelt (noemt), die zich nu als de machtigste van de Grieken gedraagt (die zich beroemt de machtigste van de Grieken te zijn).”

Ja toen, vatte de verheven ziener moed en sprak:

“Hij is niet boos omwille van een niet volbrachte belofte, nog een niet volbracht offer, maar omwille van zijn priester, die Agamemnon heeft beledigd, wiens dochter hij niet heeft vrijgelaten, en de losprijs niet heeft ontvangen (en hij heeft diens dochter niet vrijgelaten en hij heeft de losprijs niet aanvaard);
daarom heeft de van ver treffende [Apollo] ons (dit) leed bezorgt en hij zal nog meer bezorgen. En hij zal het smadelijk verderf niet eerder afwenden voor de Grieken alvorens hij het meisje met de beweeglijke blik heeft teruggegeven aan haar vader zonder koopprijs, zonder losgeld, en hij een heilig offer heeft gebracht naar Crysa; dan pas zou hij hem, nadat we hem gunstig hebben gestemd, kunnen overtuigen.