Hoofdstuk 12: Het verhaal van Demosthenes
Het verhaal van Demosthenes
Demosthenes, een Atheens redenaar en de vijand van de Macedoniërs, wil in de stadsvergadering spreken, maar wordt door zijn medeburgers belet. Dus hij zegt met een luide stem: "Luister even naar mij, Atheense mannen. Ik heb immers een kort verhaal voor jullie." De burgers zijn verwonderd en worden stil. Dus Demosthenes begint te vertellen.
"Een man huurt een ezel, omdat hij van Athene naar Delphi wil trekken. De meester van de ezel stapt mee. Het is zomer en de zon schijnt heftig. Dus na een korte tijd willen beiden slapen. Ze willen gaan zitten bij de ezel, in zijn tent, en ze verhinderen de andere hetzelfde te doen. De meester van de ezel zegt: 'Jij huurt nu de ezel en niet zijn tent'. En de man antwoordt: 'Ik huur geheel de ezel. Een ezel heeft een tent, zoals hij een mond en oren heeft. Dus ik huur ook de tent, en ik wil daarin slapen.'
Na die woorden houdt Demosthenes op met het verhaal en wil hij weggaan. Hij wordt verhinderd door de Atheners, die zeggen: "Wat gebeurt daarna? Wat is het einde van het verhaal?"
De redenaar antwoordt: "Wanneer ik over een zeer groot gevaar wil vertellen, mag ik niet (is het mij niet toegestaan). Maar wanneer ik over een ezelstent praat, zijn jullie allen bereid te luisteren. Jullie zijn zó dwaas!"