Hoofdstuk 47, oefening 241
coniunctivus finalis, adhortativus, optativus, prohibitivus, concessivus, dubitativus, potentialis, irrealis
1 Ubi pontem faciamus? Waar moeten/zullen we de brug maken? (coni. dub. voor het heden)
2 Maneamus an abeamus? Moeten/Zullen we blijven of weggaan? (coni. dub. voor het heden)
3 Verba eius non credas. Geloof zijn/haar woorden niet. (coni. proh.)
4 Talia non crederes. Dergelijke dingen had je niet kunnen geloven. (coni. pot. voor het verleden)
5 Eum ignavum esse putaveris. Je zou (kunnen) denken dat hij laf is. (coni. pot. voor het heden)
6 Si pugnes, vincas. Als je strijdt, kan je overwinnen. (coni. pot. voor het heden)
7 Si pugnaret, vinceret. a) Als hij gestreden had, had hij kunnen overwinnen. (coni. pot. voor het verleden) b) Als hij streed, zou hij winnen. (coni. irr. voor het heden)
8 Vicisset, si pugnavisset. Hij had gewonnen, als hij gestreden had. (coni. irr. voor het verleden)
9 Dum vivit, sperat. Zolang hij leeft, houdt hij hoop. (indicativus)
10 Iuvaberis, dum ipse velis. U zal geholpen worden, zolang als u zelf wil. (dum + coni.)
11 Modo paulum cibi da. Geef slechts weinig voedsel. (imperativus ; gen. partitivus)
12 Ut modo dixisti, ita est. Het is zoals u daarnet hebt gezegd. / Zoals u daarnet hebt gezegd, zo is het.
13 Servabo te, modo iuves. Ik zal jou redden, als jij maar meewerkt. (modo + coni.)
14 Ne timueris. (Ne timeas). Wees niet bang. (coni. proh.)
15 Id dii omen avertant. Mogen de goden dit voorteken afwenden. (coni. opt.)
16 Oderint, dum metuant. Laat ze haten, zolang ze maar bang zijn. (coni. concess.)
17 Servus in vincula iactus est, quia domum incendisset. De slaaf is in de boeien geslagen, omdat hij het huis in brand zou hebben gestoken. (subjectief ; causale bijzin)
18 Nuntium misimus, qui rem explicaret. Wij zonden een bode, die de zaak moest verklaren. (coni. fin.)
19 Quid dicerem? Wat kon ik zeggen? (coni. dub.)
20 Sors est sua cuique ferenda. Ieder moet zijn eigen lot dragen. (indicativus)