Hoofdstuk 11, tekst 5: Het volk kiest de jonge Scipio
De bedroefde burgerij daalt dus, bijna ten einde raad op de dag van de verkiezingen toch naar het veld af;
en gewend naar de magistraten kijken ze rond naar de gezichten van de belangrijke mensen, die elkaar aankijken, en ze morren luid dat de zaken zozeer verloren zijn en dat er zozeer gewanhoopt wordt aan de staat, dat niemand het opperbevel over Spanje durft aan te nemen, toen plotseling Publius Cornelius, de zoon van Publius Cornelius die in Spanje was gesneuveld, bijna vierentwintig jaar
oud, nadat hij openlijk te kennen had gegeven dat hij zich kandidaat stelde, op een hogere plaats ging staan, waarvandaan hij gezien kon worden.
Nadat de gezichten van allen naar hem waren gewend, hebben ze meteen met geschreeuw en gejuich een gelukkig en gezegend bevel voorspeld. Bevolen zijnde vervolgens te gaan stemmen hebben allen tot de laatste man, niet alleen de centuriae, maar ook de mensen, bevolen dat Publius Scipio het opperbevel had in/over Spanje.
Maar na gedane zaken is er, zodra nu de snelle vaart van hun geest(en), en het vuur/hun enthousiasme tot rust was gekomen, plotseling een stilte ontstaan en een zwijgende gedachte, wat ze toch wel hadden gedaan. Was sympathie niet meer waard geweest dan gezond verstand? Vooral over de jeugdige leeftijd bestond ontevredenheid; sommigen huiverden ook om het lot van het huis/geslacht en de naam van degene die uit twee rouwende families vertrok naar die provincies, waar tussen de graven van zijn vader en oom oorlogen gevoerd moesten worden.