Hoofdstuk 41, oefening 225
adiectiva correlativa
1 Quanta domus tua est? Hoe groot is uw huis?
2 Filia non est tanta, quantus pater eius erat. De dochter is niet zo groot als haar vader was.
3 Qualis dux vester est? Hoe is jullie aanvoerder?
4 Talis certo non fis, qualis magister tuus est. Jij wordt zeker niet zodanig als jouw leraar (is).
5 Quot hostes vidistis? Hoeveel vijanden hebben jullie gezien?
6 Non tot hospites aderant, quot invitaveramus. Er waren niet zoveel gasten aanwezig als wij uitgenodigd hadden.
7 In tot periculis numquam timuit. Bij zoveel gevaren is hij nooit bang geweest.
8 Quod veritus sum, factum est. Wat ik vreesde, is gebeurd.
9 Qualem hunc librum iudicas? Als hoedanig beoordeelt u dit boek? / Hoe vindt u dit boek?
10 Qualis dominus, talis servi eius sunt. Zoals de heer is, zo zijn zijn slaven.
11 Plus opertet servum scire quam loqui. Het is gepaster dat een slaaf kennis van zaken heeft dan dat hij spreekt.
12 Quanta vi usus est? Hoeveel kracht/geweld heeft hij gebruikt?
13 Num talis amici oblitus es? Je bent een dergelijke vriend toch niet vergeten?
14 Tot ac tantas res ausi sumus. Wij hebben zovele en zulke grote dingen aangedurfd.
15 Quanta Roma, tantum oppidum vestrum non est. Zo groot als Rome is jullie stad niet.
16 In utraque urbe habitavi. Ik heb in (elk van) beide steden gewoond.
17 Nescio, quot homines adessent. Ik weet niet hoeveel mensen er aanwezig waren.
18 Quot homines, tot sententiae. Zoveel mensen, zoveel meningen.
19 Quot capita, tot sensus. Zoveel hoofden, zoveel oordelen.
20 In tali periculo non fugiemus. Bij zodanig gevaar zullen wij niet vluchten.
21 Periculum tantum erat, ut omnes fugerent. Het gevaar was zo groot, dat allen op de vlucht sloegen.
22 Talis es, ut te non laudem. Jij bent zodanig, dat ik jou niet kan prijzen.
23 Non ut libet, sed ut licet, vivamus. Laten wij leven, niet zoals ons goeddunkt, maar zoals het toegestaan is.
24 Tot equi tibi sunt, quot mihi, sed non tales, quales mihi. Jij bezit evenveel paarden als ik, maar niet van dezelfde kwaliteit als die van mij.
25 Talis homo, qualis sermo. Zoals de mens is, zo is zijn taalgebruik.
26 Qualis rex, talis grex. Zo koning, zo kudde.
27 Nescimus, ubi moratus sis. Wij weten niet waar u verblijft.
28 Tales vos esse puto, ut non vereamini. Ik denk dat jullie van het slag mensen zijn die geen ontzag hebben.
29 Quot servi, tot hostes. Zoveel slaven, zoveel vijanden.
30 Quot linguas quis callet, tot homines valet. Zoveel talen als iemand kent/beheerst, zoveel mensen is hij waard.