Hoofdstuk 39, oefening 219
adiectiva pronominalia
1 Tibi soli pareo. Jou alleen gehoorzaam ik.
2 Id solus feci nec quisquam alius adfuit. Dit heb ik alleen gemaakt en niemand anders heeft geholpen. / Dit heb ik alleen gemaakt zonder hulp van iemand anders.
3 Nulla causa tota alteri similis est. Geen zaak is helemaal gelijk aan een ander.
4 Ea tota nocte uno animo ierunt. Die hele nacht zijn ze eensgezind voortgegaan.
5 Vox unius vox nullius. De stem van een is de stem van geen. (Eén stem is geen stem)
6 Tibi uni pepercimus. Wij hebben jou als enige gespaard.
7 Sine ullo duce erravimus. Zonder enige gids hebben wij rondgedwaald.
8 Non ullius amici consilio parebas. Jij volgde het advies van geen enkele vriend op.
9 Nullo loco flumen traicere poteramus. Op geen enkele plek konden we de rivier oversteken.
10 Nulli consilium vestrum placebit. Jullie plan zal niemand behagen.
11 Utri duci parebimus? Aan welk van beide leiders zullen wij gehoorzamen?
12 Uterque filius patre maior est. Elk van beide zoons is groter dan zijn vader. / Beide zoons zijn groter dan hun vader.
13 Utrum opus a te confectum est? Welk van beide werkstukken is door jou voltooid?
14 Utriusque belli exitus miserrimus fuit. De afloop van allebei de oorlogen was zeer ellendig.
15 Neutrum consulem laudamus. Wij prijzen geen van beide consuls.
16 In neutro bello victi sumus. In geen van beide oorlogen zijn wij overwonnen.
17 Ne totam rem in aliud tempus differatis. Laten jullie niet de hele zaak tot een ander tijdstip uitstellen. / Stel de hele zaak niet tot een ander tijdstip uit.
18 Alios laudas, alios condemnas. Sommigen prijs je, anderen veroordeel je.
19 Audiatur et altera pars. Laat ook de andere partij gehoord worden.
20 Alter mansit, alter fugit. De één is gebleven, de ander is gevlucht.
21 Tota manu trepidabas. Jij trilde/beefde met je hele hand.
22 Amicus tuus unus veniet. Jouw vriend zal als enige komen.
23 Numquam ulli hosti pepercit. Nooit heeft hij enige vijand gespaard.
24 Nulli cedo. Ik wijk voor niemand.
25 Uter filius miles factus est? Wie van de beide zoons is soldaat geworden?
26 Quaere, uter haec fecerit. Vraag/Informeer, wie van beiden dit gedaan heeft.
27 Utraque manu fructus maturos tollebat. Met beide handen pakte hij de rijpe vruchten op.
28 Nulla pars totius urbis direpta non erat. Er was geen deel van de gehele stad dat niet geplunderd was. / Elk deel van de gehele stad was geplunderd.
29 In toto itinere nec quidquam edebat, nec bibebat. Tijdens de hele tocht at noch dronk hij iets.
30 Non in ulla alia re publica cives tam fortes erant. In geen enkele andere staat waren de burgers zo dapper.
31 Aliud est dicere, aliud est facere. Zeggen is een, doen is twee.
32 Alius in alia est re magis utilis. De een is in de ene zaak meer van nut, de ander in een andere.
33 Uter virorum illorum prudentior est? Wie van die beide mannen is verstandiger?
34 Aut utrique aut neutri veniam tribue. Schenk beiden vergiffenis of geen van beiden.
35 Illarum sententiarum neutram probo. Ik keur (van) die meningen geen van beide goed.
36 Horum neutra sententia spernenda est. Geen van beide meningen van hen moet genegeerd worden.
37 Neutri eorum quisquam parebit. Aan geen van beiden zal ook maar iemand van hen gehoorzamen.
38 Homo homini lupus. De mens is de mens een wolf. (Thomas Hobbes)
39 Dies diem docet. De (ene) dag onderwijst de (andere) dag.
40 Argentum auro, utrumque virtuti cedit. Zilver wijkt voor goud, en beide wijken voor de deugd. (De lijfspreuk van Piet Hein)