Hoofdstuk 39, oefening 218
tijdstammen van de vijfde conjugatie
1 cupivero : ik zal hebben begeerd (cupere cupivi cupitus)
2 rapuissent : dat zij geroofd hadden (rapere rapui raptus)
3 erepti sunt : zij zijn weggerukt (M) (eripere eripui ereptus)
4 iactum erat : het was geworpen (iacere ieci iactus)
5 iacuimus : wij hebben gelegen (iacēre iacui - )
6 pepercistis : jullie hebben gespaard (parcere peperci - )
7 cepissemus : dat wij gepakt hadden (capere cepi captus)
8 spectum esset : dat het gezien was (specere (spicere) spexi spectus)
9 feceratis : jullie hadden gemaakt (facere feci factus)
10 fugiturus est : hij is van plan te vluchten (fugere fugi fugitus)
11 coepisses : dat jij begonnen was (coepisse coeptus)
12 perspexeras : jij had doorzien (perspicere perspexi perspectus)
13 refectum sit : dat het hersteld is (reficere refeci refectus)
14 facti sumus : wij zijn gemaakt (facere feci factus) / wij zijn geworden (fieri factus sum)
15 deiciendus : moetende neergeworpen worden (deicere deieci deiectus)
16 affecisti : jij hebt aangedaan (afficere affeci affectus)
17 facta erant : zij waren gemaakt (O)
18 diripuissem : dat ik geplunderd had (diripere diripui direptus)
19 immiserint : dat zij gezonden hebben naar / zij zullen ... (immittere immisi immissus)
20 reiectus esse : teruggeworpen te zijn (reicere reieci reiectus)
21 suffecturus : zullende voldoen (ev 1, M) (sufficere suffeci suffectus)
22 accepti sint : dat zij ontvangen zijn (M) (accipere accepi acceptus)
23 fugěris : a) dat jij ontvlucht bent / jij zal ontvlucht zijn (fugere fugi fugitus) b) fugēris : dat jij verjaagd wordt (fugare)
24 proiecta essent : dat zij vooruitgeworpen waren (O) (proicere proieci proiectus)
25 cupitum est : het is begeerd (cupere cupivi cupitus)
26 perveni : ik ben aangekomen (pervenire perveni perventus)
27 conspici : bekeken worden (conspicere conspexi conspectus)
28 interfecerit : dat hij omgebracht heeft / hij zal hebben ... (interficere interfeci interfectus)
29 eiecti erunt : zij zullen zijn uitgeworpen (eicere eieci eiectus)
30 animadvertit : hij bemerkt / hij heeft bemerkt (animadvertere animadverti animadversus)
31 inspexeratis : jullie hadden onderzocht (inspicere inspexi inspectus)
32 correptus eris : jij zal zijn aangepakt (corripere corripui correptus)
33 confectum erit : het zal zijn voltooid (conficere confeci confectus)
34 parsurus esse : te zullen sparen (parcere peperci - )
35 receperim : dat ik teruggenomen heb (recipere recepi receptus)
36 aspexerant : zij hadden aanschouwd (aspicere aspexi aspectus)
37 agnovimus : wij hebben erkend (agnoscere agnovi agnotus)
38 coeperamus : wij waren begonnen (coepi coeptus)
39 futuri sunt : a) zij zullen zijn geweest (esse) b) zij zullen zijn geworden (fieri)
40 traiecerunt : zij hebben overgezet (traicere traieci traiectus)