Hoofdstuk 38, oefening 216
vraagpartikels bij vraagzinnen
neutraal : -ne?
ja verwachtend : nonne?
nee verwachtend : num? numquid?
1 Visne Helenam reddere, Paris? Wil je Helena teruggeven, Paris?
2 Num Paris Helenam reddere vult? Paris wil Helena toch niet teruggeven? / Wil Paris Helena dan teruggeven? (nee)
3 Nonne Paris causa perniciei factus est? Paris is toch de oorzaak van de ondergang geworden? / Is Paris dan niet de oorzaak van de ondergang geworden? (ja)
4 Iphgenia rogavit, bellumne Troianum finitum esset. Iphigenia vroeg of de Trojaanse oorlog beëindigd was.
5 Graecine estis, iuvenes? Zijn jullie Grieken, jongelui?
6 Nonne Graeci vicerunt? Hebben de Grieken dan niet overwonnen? / De Grieken hebben toch overwonnen? (ja)
7 Num Graeci vicerunt? De Grieken hebben toch niet gewonnen? (nee)
8 Dic mihi, Calchasne adhuc vivat. Zeg mij of Calchas nog leeft.
9 Num augur iste domum rediit? Die augur/vogelwichelaar is toch niet naar huis teruggekeerd? (nee)
10 Rogavit, num Ulixes rediisset. Hij vroeg, of Ulixes dan niet was teruggekeerd. (nee)
11 Viceruntne Graeci an Troiani? Hebben de Grieken gewonnen of de Trojanen?
12 Troia deleta est an mansit? Is Troje verwoest of blijven bestaan?
13 Helena Menelao reddita est an non? Is Helena aan Menelaus teruggegeven of niet?
14 Narra, utrum viro reddita sit necne. Vertel of zij aan haar man is teruggegeven of niet.
15 Vivit Agamemnon? regitne Mycenis? an occubuit? Leeft Agamemnon? Is hij koning in Mycene? Of is hij gesneuveld?
16 Meministine, quid Mycenis factum sit? Herinner jij je wat er in Mycene gebeurd is?
17 Iuno quaerebat, utrum Carthago an Roma populis imperatura esset. Juno vroeg of Carthago of Rome over de volkeren zou heersen.
18 Num iste in Italiam appellet? Die man zal zich toch niet op Italië richten? (nee)
19 An frustra Troiam perdidi? Of heb ik Troje vergeefs vernietigd/verloren?
20 Troiane an Carthago Iunoni carior erat? Was Troje of Carthago Juno dierbaarder?