Hoofdstuk 37, oefening 210
gerundivum als predikaatsnomen (naamwoordelijk deel van het gezegde)
mittendus es = jij moet gezonden worden (jij bent moetende gezonden worden)
nobis monendus es = jij moet door ons gewaarschuwd worden / wij moeten jou waarschuwen (jij bent voor ons moetende gewaarschuwd worden)
credendum non est = het moet/mag/kan niet geloofd worden ; het is niet te geloven
1 Nobis laudandus es. Jij moet door ons geprezen worden. / Wij moeten jou prijzen. (M)
2 Quis mihi monendus erat? Wie moest ik waarschuwen?
3 Hic liber tibi legendus est. Je moet dit boek lezen. / Dit boek is voor jou het lezen waard.
4 Libri isti nobis legendi sunt. Die boeken zijn voor ons lezenswaardig.
5 Vobis carmen aliquod canendum est. Jullie moeten een (of ander) lied zingen.
6 Quid nobis canendum erit? Wat zal er door ons gezongen moeten worden? / Wat zullen we moeten zingen?
7 Quod carmen vobis canendum erat? Welk lied moesten jullie zingen?
8 Quae carmina audituri estis? Welke liederen zijn jullie van plan te gaan beluisteren? / Naar welke liederen gaan jullie luisteren?
9 Quae carmina nobis audienda sunt? Welke liederen moeten wij beluisteren?
10 Quid dicturus es? Wat ga je zeggen? / Wat ben je van plan te gaan zeggen?
11 Quid mihi dicendum erit? Wat zal ik moeten zeggen?
12 Auxilium petituri eramus. Wij waren van plan hulp te vragen. / Wij stonden op het punt om om hulp te vragen.
13 Auxilium nobis petendum erat. Het was aan ons om hulp te vragen. / Wij moesten hulp vragen.
14 Cives urbem defensuri erant. De burgers waren van plan de stad te verdedigen.
15 Civibus urbs defendenda erit. De stad zal door haar burgers verdedigd moeten worden.
16 Dei cuique colendi sunt. De goden zijn voor ieder vererenswaardig. / Iedereen moet de goden vereren.
17 Opus statim incipiendum erat. Het werk moest onmiddellijk begonnen worden.
18 Veniam petituri non sumus. Wij zijn niet van plan vergeving te vragen.
19 Venia vobis petenda erit. Jullie zullen vergiffenis moeten vragen.
20 Venia mihi petenda non est. Het is niet aan mij om verlof te vragen.
21 Scelera vobis committenda non sunt. Door jullie moeten geen misdaden begaan worden. / Jullie moeten geen misdaden begaan.
22 Dolores nobis ferendi sunt. Het is aan ons om de smart(en) te dragen.
23 Dolor mihi ferendus non erat. Het was niet aan mij om het verdriet te dragen. / Ik hoefde het verdriet niet te dragen.
24 Fructus isti hominibus edendi non sunt. Die vruchten moeten niet door mensen gegeten worden.
25 Oraculum consulturi sumus. Wij zijn van plan het orakel te raadplegen.
26 Dei vobis consulendi sunt. Jullie moeten de goden raadplegen.
27 Audio vos oraculum non consulturos esse. Ik hoor dat jullie het orakel niet zullen raadplegen.
28 Deos tibi consulendos esse puto. Ik denk dat jij de goden moet raadplegen.
29 Nescio, quem amicum consulturi sitis. Ik weet niet welke vriend jullie van plan zijn te gaan raadplegen.
30 Fabula vix erat credenda. Het verhaal was nauwelijks te geloven.