Hoofdstuk 36, oefening 207
vp = verhalend perfectum (perfectum historicum)
cp = constaterend perfectum
1 Quis Orestem occidere volebat? Wie (onderwerp) wilde Orestes (l.v.) doden?
2 Narra, quis illum occidere voluerit. Vertel, wie hem heeft willen doden.
3 De patre necato Electra dolet. Electra treurt om haar gedode vader.
4 Patre necato puella dolebat. Omdat haar vader gedood was, treurde het meisje.
5 Famulo duce Orestes fugere potuit. Met een dienaar als gids heeft Orestes kunnen vluchten. (cp)
6 Invita matre abductus erat. Tegen de wil van zijn moeder was hij weggevoerd.
7 Scitis, in qua terra Orestes creverit. Jullie weten in welk land Orestes opgegroeid is.
8 Minerva iuvante equus ligneus aedificabatur. Met hulp van Minerva werd het houten paard gebouwd.
9 Cum Ulixe duce Graeci equum intraverunt. Onder leiding van Ulixes gingen de Grieken het paard binnen. (vp)
10 Equo aedificato ceteri Graeci naves conscendunt. Na de bouw van het paard gaan de overige Grieken scheep.
11 Sinon narravit, cui Graeci equum vovissent. Sinon vertelde (vp) aan wie de Grieken het paard gewijd hadden.
12 Troianis fortiter resistentibus tamen urbs incensa est. Hoewel de Trojanen dapper verzet boden, is hun stad toch in brand gestoken.
13 Troia deleta Graeci praedam diviserunt. Na de verwoesting van Troje hebben de Grieken de buit verdeeld. (cp)
14 Ulixe suadente Philoctetes relictus erat. Op aanraden van Ulixes was Philoctetes achtergelaten.
15 Ab Apolline monitus Paris in Achillem sagittam rexit. Aangespoord door Apollo richtte Paris zijn pijl op Achilles. (vp)
16 Scimus, quo deo iuvante sagittam rexerit. Wij weten met hulp van welke god hij zijn pijl afgeschoten heeft.
17 Duces nesciebant, quid Ulixes fecisset. De leiders wisten niet wat Ulixes gedaan had.
18 Ulixes non ignoravit, quis eum dolo vicisset. Ulixes wist heel goed (vp), wie hem met een list overwonnen had.
19 Deo duce Priamus hostium castra intravit. Met een god als gids betrad Priamus het legerkamp van de vijanden. (vp)
20 Increpante Minerva Iuppiter Hectorem servare noluit. Omdat Minerva tekeer ging, wilde Jupiter Hector niet redden. (vp)
21 Scitis, cui Vulcanus nova arma paraverit. Jullie weten voor wie Vulcanus een nieuwe wapenrusting heeft gemaakt.
22 Arma petitura Thetis Vulcanum adiit. Met het plan om om een wapenrusting te vragen ging Thetis naar Vulcanus. (vp)
23 Armis sublatis Achilles pugnam renovaturus erat. Hoewel de wapens neergelegd waren, was Achilles van plan de strijd te hernieuwen.
24 Hectore vivo Troia capi non potuit. Met Hector in leven kon Troje niet ingenomen worden. (vp)
25 Antilochus Achilli nuntiavit, quis occubuisset. Antilochus heeft Achilles bericht (cp), wie er gesneuveld was.
26 Fugatis hostibus Hector cum suis ipsa castra oppugnabat. Nadat de vijanden verjaagd waren, bestormde Hector met zijn mensen het legerkamp zelf.
27 Ducibus litigantibus caeduntur Achivi. Terwijl de leiders ruzie maken, worden de Achiven geveld.
28 Meministis, quam deam Achilles post se stare viderit, cum in Agamemnonem gladium stringere vellet. Jullie herinneren je, welke godin Achilles achter zich heeft zien staan toen hij zijn zwaard tegen Agamemnon wilde trekken.
29 Patri maximum pretium offerenti filiam reddere noluisti. Je hebt de dochter niet willen teruggeven aan haar vader (cp), ofschoon hij een zeer groot losgeld bood.
30 Ne magno pretio oblato filiam recusavisses. Had jij maar niet, terwijl een zeer groot losgeld was geboden, zijn dochter achtergehouden.