Tusc. Disp. 5d. Het zwaard van Damocles
Er waren parfums (en) kransen aanwezig, reukwerk werd aangestoken, tafels werden beladen met zeer zorgvuldig uitgezochte gerechten. Damocles scheen aan zichzelf gelukkig. Temidden van deze weelde beval hij (Dionysius) dat een blinkend zwaard van het plafond, met/aan een paardenhaar vastgemaakt, neer werd gelaten, zodat het boven het hoofd van die gelukkige/geluksvogel hing. En zo keek hij (Damocles) én niet naar die mooie dienaren én niet naar het zilver vol kunst/de kunstzinnige zilveren voorwerpen én niet strekte hij zijn hand uit naar een tafel; de kransen gleden al uit zichzelf naar beneden;
tenslotte smeekte hij de tiran dringend dat het hem toegestaan was weg te gaan, omdat hij niet meer gelukkig wilde zijn. Schijnt Dionysius voldoende duidelijk gemaakt te hebben, dat voor hém niets gelukkig is, voor wie altijd een of andere angst dreigt? En voor hem was het zelfs niet meer mogelijk om tot de rechtvaardigheid terug te keren, zijn burgers hun vrijheid en hun rechten terug te geven; want hij had zich als jongeman op een argeloze leeftijd in die fouten verstrikt en die (fouten) begaan, (zo)dat hij niet veilig kón zijn, als hij (nu) begonnen zou zijn verstandig te zijn.