AUC 39.14 (p.171, rr.162-169); Consul Postumius licht de senaat in (3)
Ze bevelen [de consuls] ervoor te zorgen dat deze zaak de aangevers Aebutius en Faecenia niet tot schade is, en andere aangevers uit te nodigen met beloningen; dat de priesters van die rituelen, of het nu mannen of vrouwen waren, niet alleen in Rome, maar verspreid over alle markten en ontmoetingsplaatsen, worden opgespoord, zodat (opdat) ze in de macht / handen van de consuls kwamen; dat er bovendien én in de stad Rome edicten worden uitgevaardigd én over heel Italië verstuurd, dat niemand die in de Bacchusdienst was ingewijd zich moet willen verzamelen of samenkomen om aan rituelen deel te nemen, noch iets te willen doen dat tot een dergelijke rite behoorde; dat vóór alles een onderzoek wordt ingesteld naar diegenen die aan een samenkomst hebben deelgenomen (zijn samengekomen) of hebben samengezworen met de bedoeling dat ontucht of een schanddaad werd bedreven.