AUC 39.12 (p.168, rr.96-102); Hispala ontboden (1)
De consul, menend dat ten aanzien van Aebutius voldoende uitgemaakt was dat hij geen onbetrouwbare zegsman was, vraagt, na Aebutia te hebben laten weggaan, zijn schoonmoeder de vrijgelatene Hispala ook daar van de Aventijn, niet onbekend in (aan) de buurt, bij zich te ontbieden: dat er dingen waren waarover hij ook haar wilde ondervragen (dat hij ook haar over bepaalde dingen wilde ondervragen). Hispala, bij het bericht hiervan [al] verontrust, (om)dat ze bij zo’n aanzienlijke en eerbiedwaardige (gewichtige) vrouw werd ontboden, zonder de reden te weten, viel, nadat ze de lictoren in het voorportaal en het gevolg van de consul en de consul zelf in het oog had gekregen, bijna flauw.