AUC 39.11 (p.167, rr.82-90); Aebutius doet aangifte bij de consul (2)
Scheldend, zijn moeder van de ene, zijn stiefvader van de andere kant, joegen ze hem met vier slaven het huis uit. Daarop begaf de jongeman zich naar zijn tante Aebutia en vertelde haar de reden waarom hij door zijn moeder eruit gegooid was. Vervolgens gaf hij op haar advies de volgende dag de zaak aan bij consul Postumius, buiten bijzijn van getuigen (nadat de getuigen verwijderd waren). De consul zond hem weg nadat hij hem had bevolen over drie dagen (na de derde dag) bij hem terug te komen. Zelf in-formeerde hij bij Sulpicia, een eerbiedwaardige dame, zijn schoonmoeder, of zij soms een oude mevrouw Aebutia van de Aventijn kende. Toen zij had geantwoord dat zij haar kende als een rechtschapen vrouw (en) van de oude stempel (zede), zei hij dat hij een ontmoeting met haar moest hebben (het voor hem nodig was haar te ontmoeten): dat ze een boodschapper naar haar moest toesturen, opdat ze kwam.