AUC 39.10 (p.166, rr.62-69); Hispala’s waarschuwing (2)
‘Dan’, zegt ze, ‘haast je stiefvader zich (want het is misschien niet gepast (geoorloofd) je moeder te beschuldigen) jouw eerbaarheid, reputatie, vooruitzichten (verwachting) en leven door deze daad te gronde te (gaan) richten.’ Toen hij zich des te meer verwonderde en vroeg wat dit te betekenen had, zei ze tot hem, na gebeden te hebben om de genade en de vergeving van goden en godinnen, voor het geval dat (als) ze, door liefde voor hem gedwongen, dingen zou hebben verraden die geheim gehouden behoren (behoorden) te worden, dat ze als slavin als begeleidster van haar meesteres dat heiligdom had betreden, [maar] als vrije nooit daarheen was gegaan. Dat ze wist dat dat een broedplaats was van perversiteiten van elke soort; en dat het vaststond dat er al in twee jaar niemand ouder dan twintig jaar daar was ingewijd.