AUC 1.7 (p.62, rr.86-93); Cacus rooft de runderen van Hercules (2)
Toen daar een diepe slaap hem, door de maaltijd en de wijn bedwelmd (zwaar), had overweldigd [werd] een in die buurt wonende herder, Cacus genaamd, onstuimig door zijn lichaamskracht, gegrepen door de schoonheid van de runderen en wilde deze als buit wegvoeren. Omdat de sporen zelf, als hij door de kudde voor zich uit te drijven deze naar zijn grot gedwongen zou hebben, de eigenaar op zijn zoektocht zeker daarheen zouden leiden, heeft hij de runderen, juist de meest uitzonderlijke in schoonheid, achterwaarts aan hun staarten naar zijn grot getrokken. Toen Hercules, bij het eerste morgenrood uit zijn slaap gewekt, de kudde met zijn ogen nauwkeurig had bekeken en had bemerkt dat er een deel ontbrak aan het aantal, begaf hij zich naar de dichtstbijzijnde grot, (om te zien) of misschien de sporen toevallig daarheen voerden.