AUC 1.4 (p.58, rr.7-12); Romulus en Remus (1)
Maar, naar ik meen, was de geboorte van zo’n grote stad door het lot voorbestemd en het begin van het grootste rijk meteen na de macht van de goden. Toen de Vestaalse maagd na haar verkrachting een tweeling gebaard had, noemde zij, ofwel omdat ze dat echt dacht, ofwel omdat een god een eervoller veroorzaker van haar misstap was, Mars als vader van haar twijfelachtige nakomelingen. Maar noch de goden noch de mensen beschermen óf haarzelf óf haar nakomelingen tegen de wreedheid van de koning: de priesteres wordt geboeid in de gevangenis gegooid, de jongens laat hij in het stromende water werpen.