Hoofdstuk 33, oefening 193
Velle, nolle en malle kunnen voorkomen met de infinitivus als lijdend voorwerp, met de accusativus cum infinitivo en met de coniunctivus finalis.
1 Patriam servare volumus. Wij willen het vaderland redden. (inf.lv)
2 Patriam servari vultis. Jullie willen dat het vaderland gered wordt. (aci)
3 Volebat, patriam servaremus. Hij/Zij wilde dat wij het vaderland zouden redden. (coni.fin.)
4 Fidem promittere noluistis. Jullie hebben geen trouw willen beloven. (inf.lv)
5 Vult, fidem promittas. Hij/Zij wil dat jij trouw belooft. (coni.fin.)
6 Gloriam augere mavult. Hij/Zij wil liever zijn roem vergroten. (inf.lv)
7 Aequari nolet. Hij/Zij zal niet geëvenaard willen worden. (inf.lv)
8 Amicos aequare mavis. Jij wil liever je vrienden evenaren. (inf.lv)
9 Amicos aequari nolumus. Wij willen niet dat onze vrienden geëvenaard worden. (aci)
10 Vis, veniamus. Jij wil dat wij komen. (coni.fin.)
11 Noli timere. Vrees niet (wil niet vrezen) (inf.lv)
12 Eis parere vultis. Jullie willen hen gehoorzamen. (inf.lv)
13 Ei parere nolite. Gehoorzaam hem/haar niet (wil hem niet gehoorzamen). (inf.lv)
14 Nos vinci malent. Zij zullen liever willen dat wij overwonnen worden. (aci)
15 Iuvari noluisti. Jij hebt niet geholpen willen worden. (inf.lv)
16 Occidi quam fugere malumus. Wij willen liever gedood worden dan vluchten. (inf.lv)
17 Armis carere voluisset. Had hij zijn wapens maar willen missen. (inf.lv)
18 Fraudem suam aperiri nolet. Hij zal niet willen dat zijn bedrog onthuld wordt. (aci)
19 Si pacem vis, para bellum. Als u vrede wil, bereid u voor op oorlog.
20 Quae volumus, libenter credimus. Wat wij willen, geloven wij graag.